Zalig de Armen van Geest

Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen” (Matteüs 5:3).

Hoe kan het arm van geest zijn gezegend zijn? Armoede en zegen zijn toch tegenstrijdig? Zo denkt de ongelovige en de vleselijke gelovige, omdat zij hun concept van zegen verbinden met bezit of wereldse vormen van plezier en geluk. Zelfs onder hen die denken geestelijk te leven zijn er sommigen die het moeilijk vinden om geestelijke armoede te verbinden aan zegen.

Dit vers gaat niet over materiële armoede, maar eerder over geestelijke armoede. En dit is geen verklaring dat God van arme mensen houdt maar eerder dat zij die geestelijk arm zijn, gezegend zijn. Maar hoe kan geestelijke armoede gezegend zijn – we worden toch gezegend als we geestelijk rijk zijn?

Het antwoord voor dit dilemma ligt in de waarheid dat we ons niet kunnen vasthouden aan wat de wereld biedt, of aan ons vlees, en tegelijkertijd aan wat de Here ons biedt. Als je werelds geluk en wereldse zegeningen wil, kan je niet Gods vrede en zegen hebben. We moeten kiezen wat we willen. Willen we tijdelijk geluk of eeuwig geluk? Willen we de rijkdommen van deze wereld, of de eeuwige schatten, opgestapeld in de hemel? Willen we het geluk dat alleen God kan geven of willen we de vergankelijke emotionele hoogtepunten die we halen uit zintuiglijke pleziertjes en die snel weer tegensteken?  

Alleen zij die geestelijk arm zijn, zijn bereid op de Here te zien voor zegen, terwijl zij die denken alles onder controle te hebben, geen behoefte hebben aan de zegen van God, omdat ze denken dat ze hun eigen zegen en geluk kunnen bewerken. De waarheid is dat het onmogelijk is zegen of geluk te bewerken of te bekomen buiten de Here om. Alle zegen komt van Hem en van Hem alleen, en de mens kan niet gelukkig zijn totdat hij zichzelf vindt in de perfecte wil van God, en totdat God die leegte in de mens opvult die alleen God kan opvullen.  

Maar er is een probleem met dit vers. Er zou moeten staan: “gezegend zijn zij die erkennen dat ze arm in de geest zijn”. Weet je, de gehele mensheid is geestelijk bankroet – niemand heeft iets om te roemen en iedereen heeft dringend Gods hulp en zegen nodig. Maar slechts weinigen erkennen hun armoede en dat is het probleem. Vele Christenen erkennen hun bankroet niet voor God en denken dat zij door hun eigen verdiensten of hun eigen inspanningen zegen kunnen verwerven.
De gemeente van Laodicea was zo’n gemeente. Ze zei:“Ik ben rijk, en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek” maar Jezus zei: “gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte” (Open. 3:17). Deze verklaringen gingen over hun financiële en geestelijke toestand. De gemeente in Smyrna daarentegen erkende haar armoede en Jezus verklaarde “hoewel gij rijk zijt” (Open. 2:9).

Zij die hun geestelijke armoede voldoende erkenden om te naderen tot de troon van genade voor hulp, zijn diegenen op wie de Here Zijn genade en zegen uitgiet. Jacobus zei: “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt.” (Jac. 4:2). En Jezus zei: “bidt, en gij zult ontvangen,opdat uw blijdschap vervult zij.” (Joh. 16:24). Zo simpel is dat. Zolang we geen behoefte voelen, vragen we niets en als we niets vragen, ontvangen we niets. Maar als we onze wanhopige nood aan de Here erkennen en we beginnen te vragen, te zoeken en te kloppen, is Hij in staat om al Zijn goedheid, genade, vrede en blijdschap uit te storten in onze levens.

Ik heb nooit begrepen waarom zo weinigen onder ons in staat zijn onze nood te erkennen, dat we allemaal voelen dat we het zelf gedaan krijgen, totdat de Here onheil onze richting uitstuurt vooraleer we om hulp roepen. Ik denk dat het ligt aan de overschatting van ons vermogen om onze bestemming te controleren, en het negeren van onze zwakheid. Ik hoorde ooit over een blind meisje dat er van overtuigd was dat zij niet blind was, maar dat de wereld altijd donker is! Verbazend hoe het probleem steeds buiten onszelf ligt! 

Paulus ontdekte deze waarheid op het ogenblik dat de waarheid zich openbaarde: “de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben in machtig.” (2Kor. 12:9-10). Dus de geestelijk armen zijn gezegend omdat ze ontdekt hebben de kracht van de Here veel machtiger is dan hun eigen zwakheid, en dat er meer zegen komt als Hij door hen werkt, dan door hun eigen nietige inspanningen.

De tweede reden waarom de armen van geest worden gezegend is omdat “hunner is het Koninkrijk der hemelen”. Het Koninkrijk behoort niet aan de trotse, zelfzuchtige en arrogante lieden. Zij maken geen deel uit van en zullen het Koninkrijk niet ingaan omdat de enige weg naar het koninkrijk ligt in het geloof in Jezus Christus. Zij die hun armoede niet erkennen stellen geen vertrouwen in Christus omdat zij in zichzelf en in hun eigen mogelijkheden geloven. Alleen de geestelijke armen en behoeftigen hebben nut aan de wonderbaarlijke genade van God en vinden de behoefte om Hem aan te roepen.  

De Here hoort het gebed van de zelfzuchtigen niet, zelfs als ze op Hem roepen. “op zulken sla Ik acht, op de ellendige, de verslagene van geest, en wie voor mijn woord beeft.” (Jes. 66:2). Het Koninkrijk behoort niet aan de zelfgerechtigde, religieuze, eigengereide en zelfzuchtige – het behoort alleen aan de arme van geest.  

Ten derde zijn de armen van geest gezegend omdat God met hen wandelt: “In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest,” (Jes.57:15). Wat een wonderlijk voorrecht om met God te wandelen in Zijn hoge en heilige plaats. Nogmaals, de speciale plaatsen in Zijn aanwezigheid zijn niet gereserveerd voor de machtigen, nobelen en wijzen  maar voor de armen van geest. Wat een wonderbaarlijke genade!

Ziet slechts broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werd: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God.” (1Kor. 1:26-29).